Ik droomde dat ik op een boot zat. We dobberden in een fjord tussen besneeuwde bergen. De lucht was donkerblauw van de schemering. Hier, niet ver van de poolcirkel, heerste ’s winters duisternis. In de bevroren stilte hoorden we plotseling zuchten. We draaiden onze hoofden en zagen boven de kalme zee het blaasgat van een walvis. Het dier spoot water omhoog dat sommigen van ons nat maakte. We zeiden ‘ohhh’, maar zachtjes omdat we hem niet wilden laten schrikken.
In mijn droom was Job veilig thuis bij opa en oma. Daar at hij netjes zijn bord leeg en sliep hij als een roosje. Zorgeloos kon ik mijn aandacht richten op de walvis, die in het Noorse fjord nu voor de boot uitzwom. Hij toonde zijn gladde, brede rug waarop de enige oranje streep licht van die dag weerkaatste. We keken naar hem en toen, opeens, keek hij terug. De bultrug van zestien meter lang stak zijn pokdalige kop boven water en verdween daarna in de diepte.
Door het sprookjeslandschap voer het schip vol ongelovige mensen terug naar de kust. Op het dak van ons hotel lieten we ons even later zakken in een bubbelbad. ‘Noorderlicht’ zei ik en Rob volgde mijn vinger naar de lucht. In zijn zwembroek sprong hij uit de hete nevel en vergaapte zich aan de fonkelende groene lijnen. ‘Dit kan niet echt zijn’, fluisterde hij.
Ik droomde dat ik diezelfde avond tot mijn knieën in de sneeuw stond. De gids die ons begeleidde op deze Noorderlicht-tour, gilde uit hoeveel geluk we hadden. Terwijl zich tussen de sterren een lichtshow openbaarde die zo prachtig was dat er geen woorden voor bestaan, bestempelde hij 17 december als de beste dag van het seizoen.
Ik wilde niet wakker worden uit deze droom waarin walvissen je aankijken en de hemel met zichzelf een groene dans uitvoert. Dat hoefde ook niet, want alles was echt.